Scholen willen eigenaarschap, maar dat is moeilijk
Steeds meer scholen en docenten vinden het belangrijk om leerlingen ‘eigenaar’ te maken van hun leerproces. Een belangrijke voorwaarde voor eigenaarschap, is dat leerlingen ‘leren leren’, zodat zij het leren steeds zelfstandiger kunnen aanpakken. Door in te zetten op zelfstandige leervaardigheden zouden leerlingen beter klaar worden gestoomd voor een samenleving die snel veranderend en in toenemende mate onzeker en technologisch wordt. In dit stuk wil ik stilstaan bij gewoontevorming; dé manier om leerlingen zelfstandig te leren leren en eigenaarschap bij te brengen.
Als gedragswetenschapper met een passie voor het onderwijs, vind ik het interessant om de trend over zelfstandig leren en eigenaarschap te volgen. Mijn indruk is dat het veel scholen nog onvoldoende lukt om leerlingen effectief zelfstandig te leren leren. Neem bijvoorbeeld de uitgaven aan huiswerkbegeleidingsinstituten. Je zou mogen verwachten dat wanneer scholen meer inzetten op zelfstandig leren, minder leerlingen hulp nodig hebben van huiswerkbegeleiders. Toch stegen de uitgaven aan huiswerkbegeleidingsinstituten de afgelopen 20 jaar met maar liefst 420%.

Wat eigenaarschap bemoeilijkt
Er zijn verschillende zaken die het zelfstandig leren bemoeilijken. Ten eerste zijn de hersengebieden die geassocieerd zijn met leervaardigheden nog volop in ontwikkeling. Ten tweede maken digitale afleiders en grote klassen het leerlingen lastig om zich te concentreren. Ten derde zijn de methoden die leerlingen leervaardigheden moeten bijbrengen vaak ineffectief, omdat ze te sporadisch en geïsoleerd van de vakken worden aangeboden. De vaardigheden worden bijvoorbeeld alleen in de eerste klas of tijdens mentorklassen besproken, terwijl ze een integraal onderdeel moeten vormen tijdens alle lessen. Tot slot is het moeilijk om zelfstandig aan de slag te gaan met leerstof die je niet echt interessant vindt, maar die je moet leren van je docent of ouders.
Gewoontevorming is de oplossing
Om deze hordes te overbruggen denk ik dat het kan helpen om kennis over gewoontevorming te integreren in het onderwijs. Bedenk goed, als leerlingen eenmaal goede leergewoonten hebben ontwikkeld zoals plannen, concentreren en reflecteren, hebben álle vakken daar profijt van! Juist wanneer het brein nog sterk in ontwikkeling is, is het cruciaal om in te zetten op het aanleren van goede leergewoonten en het voorkomen van afleidende digitale gewoonten (daar kun je namelijk je hele leven nog last van hebben). In dit stuk wil ik daarom stilstaan bij gewoontevorming; dé manier om leerlingen zelfstandig te leren leren en eigenaarschap bij te brengen.
Het belang van gewoontevorming in het onderwijs
Het belang van gewoonten voor ons gedrag is groot. Ongeveer de helft van ons gedrag bestaat uit gewoontegedrag. Gewoonten zijn gedragingen die volgen op een situatie (ook wel trigger genoemd) die je zo vaak hebt doorlopen dat je ze automatisch uitvoert, zonder erover na te denken. Dat automatiseren is een sterk staaltje werk van het brein. Door te automatiseren wat je vaak doet heb je je gedachten, handen en energie vrij voor nieuwe problemen. Schrijven en hoofdrekenen zijn op de middelbare school als het goed is al gewoontes. Plannen, concentreren en reflecteren moeten dat nog worden.
Het mooie aan goede gewoonten is dat wanneer ze gevormd zijn, ze onafhankelijk werken van motivatie en beloning. Goede leergewoonten kunnen zo een uitkomst bieden voor het onderwijs. Motivatie, zoals de motivatie om je best te doen voor een vak, schommelt namelijk sterk. Beloningen, zoals de beloning om een taal te kunnen spreken, liggen voor leerlingen erg ver in de toekomst. Voor veel leerlingen is de motivatie dan ook het cijfer, maar dat leidt weer tot oppervlakkig leren. Het nadeel van slechte gewoonten is dat ze moeilijk zijn af te leren. Leerlingen die gewend zijn om één dag voor de toets te leren, of bij saai of moeilijk huiswerk naar hun smartphone te grijpen, kunnen daar hun hele middelbareschooltijd last van ondervinden.
Slechte gewoonten vormen sneller dan goede gewoonten
Maar nu komt de crux. Slechte (ongewenste) gewoonten vormen in de regel sneller dan goede (gewenste) gewoonten. Dat wordt logisch wanneer je de bouwstenen van het gewoontevormingsproces begrijpt: de trigger, het gedrag en het resultaat. De trigger is de situatie die door herhaling gekoppeld wordt aan het gedrag. Zo kan een moeilijke som (stress) een trigger zijn om naar je smartphone te grijpen en even afleiding te zoeken. Maar een saai hoofdstuk of een notificatieberichtje van je klasgenoot kan net zo goed smartphonegebruik triggeren. Een trigger om te leren zou kunnen zijn dat je ouder je aanspoort om huiswerk te maken of dat je ziet dat je morgen een toets hebt. Hoe vaker en consequenter een trigger voorafgaat aan gedrag, hoe sneller een koppeling tussen de trigger en het gedrag zal vormen. Je kunt je wel voorstellen dat er meer triggers zijn die aanleiding geven tot het pakken van je smartphone, dan het maken van je huiswerk.
De tweede bouwsteen voor gewoontevorming is het gedrag dat op de trigger volgt. Eenvoudig gedrag, zoals scrollen op je smartphone, wordt sneller een gewoonte dan moeilijk gedrag, zoals je huiswerk maken. De derde bouwsteen is het resultaat dat op het gedrag volgt. Een like, comment of grappig plaatje op een smartphone wordt als prettig ervaren, is duidelijk en volgt onmiddellijk op het gedrag. Het resultaat van huiswerk daarentegen is voor veel leerlingen onduidelijk, wordt niet direct als prettig ervaren en volgt bovendien pas lang na het gedrag. Het onder de knie krijgen van een vaardigheid zoals Engels werpt pas jaren later vruchten af. Voor alle bouwstenen van gewoontevorming geld dus dat slechte gewoonten in het voordeel zijn van goede gewoonten.
Gewoontevorming inzetten in het onderwijs
De vraag is dus hoe je leerlingen effectief kunt begeleiden bij het aanleren van goede en doorbreken van slechte gewoonten. Wetenschappelijk onderzoek naar gewoontevorming helpt hierbij. Een eerste belangrijke onderzoeksbevinding is dat levensveranderende gebeurtenissen (life-changing events) gewoonten kneedbaar maken. Waarschijnlijk omdat verschillende triggers tegelijkertijd op losse schroeven komen te staan. Dus bijvoorbeeld als je verhuist, een kind krijgt, gaat trouwen, of van groep 8 naar de middelbare school gaat, ben je vatbaarder voor het aanleren van nieuwe gewoonten. De brugklas is daarom een goede startplek om je het gewoontevormingsproces eigen te maken.
Daarnaast laat onderzoek zien dat het helpt om een duidelijk plan op te stellen waarin je precies beschrijft wat voor gedrag je van plan bent om uit te voeren. Wetenschappers noemen dat een implementatie intentie. Je kunt het plan het best opschrijven in de vorm van een als-trigger-dan-gedrag-plan. Bijvoorbeeld: Als ik in een klaslokaal binnenkom, dan zet ik mijn smartphone op de vliegtuigstand. Als ik klaar ben met avondeten, dan ga ik eerst veertig minuten aan mijn huiswerk. Als de docent klaar is met uitleggen, dan besteed ik de rest van het lesuur aan mijn huiswerk.

Door inzicht in de bouwstenen van gewoontevorming weten we ook precies aan welke knoppen leerlingen kunnen draaien om een gewoonte aan- of af te leren. Dit biedt de overzichtelijke structuur die het puberbrein nodig heeft. Stel dat het een leerling niet lukt om op woensdagen na het avondeten geconcentreerd te leren. De trigger kan dan duidelijker gemaakt worden, bijvoorbeeld door een briefje op te plakken op een deur (woensdag = huiswerkdag) of een alarm te zetten. Het gedrag kan specifieker (45 minuten Frans leren), eenvoudiger (misschien is al het huiswerk op één avond proppen net iets te veel van het goede) of afleidingsvrij gemaakt worden (telefoon op vliegtuigstand). Het resultaat kan prettiger gemaakt worden of directer volgen op het gedrag. Bijvoorbeeld door de inzet van spelelementen of door leerstof beter aan te laten sluiten de belevingswereld van jongeren. Bij het resultaat is dan ook een belangrijke rol weggelegd voor ouders en docenten. Die complementeren of straffen leerlingen vooral op basis van een cijfer dat ver verwijderd is van het gedrag. Ze zouden er goed aan doen om dichter op het studeergedrag te zitten. Het resultaat kan ook duidelijker gemaakt worden, door bijvoorbeeld een vinkje te noteren voor iedere keer dat het gelukt is. Dit bijhouden van gedrag (behavioral monitoring) is een sterk middel om gewoontevorming te faciliteren.
Tot slot, gun leerlingen de tijd om gewoonten te vormen. Je leert niet plannen na een paar mentorklassen en je krijgt een eigenaarschap na een paar gesprekken. Als leerlingen aan het eind van de middelbare school zelfstandig in staat zijn om goede gewoonten aan te leren en te doorbreken zijn we al een heel eind. Ze hebben dan niet alleen geleerd om eigenaarschap te krijgen over hun leerproces, maar eigenaarschap over hun leven!
Zelfi


Neuro Habits en de Universiteit van Amsterdam zijn een mobiele applicatie aan het ontwikkelen die leerlingen helpt met plannen, concentreren en reflecteren op basis van gewoontevormingsprincipes. Zelfi is een combinatie van ‘zelfstandig’ en ‘selfie’ (leerlingen krijgen versieringen voor hun selfie voor het behalen van hun doelen). Een prototype van de mobiele applicatie wordt vanaf september 2019 op vijf middelbare scholen getest. Zelfi zal rond september 2020 verkrijgbaar zijn voor scholen. Lees hier meer over Zelfi.